Natuur

Gemiste diagnose: trombose en longembolie (deel 2)

Wil je het verhaal een beetje snappen, lees dan eerst deel 1

Dinsdagavond 14 oktober 2008, locatie: thuis achter de computer

Pijn!
Ik zit onderuitgezakt in de bureaustoel van mijn dochter die ik geconfisceerd heb zodat ik wat relaxter kan zitten terwijl ik mijn mail aan het lezen en beantwoorden ben. Blij dat ik vakantie heb, omdat ik toch redelijk moe ben en omdat ik vol leuke plannen zit, zie ik mezelf glimlachen in de spiegeling van het beeldscherm dat nodig eens vervangen moet worden door een plat scherm.

Na een half uur voel ik een soort kou in mijn linkerflank. Mijn schouderblad doet een beetje pijn en ik voel een soort kramp onder mijn ribben. Ik verklaar dit doordat ik de ramen tegenover elkaar open heb staan en op de tocht zit. De pijn wordt erger. Ik pluk een sjaal van de kapstok, rol deze om mijn nek, trek een vest aan en sluit de ramen om te zorgen dat de kou me niet meer te pakken kan nemen.

Om 23.00 uur sluit ik mijn boek en doe hetzelfde met mijn ogen. 03.00 uur ’s nachts word ik wakker van hevige pijn in mijn linkerarm. Het trekt door mijn arm en schouderblad en het voelt alsof iemand mijn spieren uiteen trekt. De pijn wordt erger bij het inademen. Doordat ik mij op mijn andere zij draai, slaap ik nog twee uurtjes totdat de pijn mij wederom wekt. Anderhalf uur wachten in bed totdat je eruit kunt, is heel lekker als je lekker ligt, maar niet als je pijn hebt. Desondanks valt de vermoeidheid mee, als ik ’s morgens onder de douche stap. Ik laat de warme waterstralen over mijn schouder heen glijden in de hoop dat dit de pijn verlicht. Helaas zorgt dit niet voor minder pijn.

Om 12.00 uur komt Loes mij halen om samen wat leuks te doen. We lopen naar boven om mijn spullen verder in te pakken. Lisa en ik slapen vannacht en morgennacht bij mijn vader en Loes in Empe zodat we lekker lang films kunnen kijken.

Naar de dokter
‘Hoe is het met de pijn in je arm en schouder?’ Loes kijkt me nadrukkelijk aan om te peilen of ik de pijn wel serieus neem. Ik moet lachen om haar strengestiefmoederblik. ‘Ja, hihi, ik heb eigenlijk wel heel erg veel pijn, wordt steeds erger eigenlijk. Auw!’, zeg ik, de pijn schiet door mijn ribbenkast door het lachen. De verbaasde blik van Loes wordt al gauw vervangen door een lach. Ze doet geschrokken haar hand voor haar mond om haar lach te verstoppen omdat ik inmiddels krom zit van de pijn maar ook nog vrolijk aan het doorlachen ben. ‘Heb je nu erge pijn?’ ‘Ja! Heel erg, ik… auw… het doet echt heel erg veel pijn. Ik denk dat ik op de tocht heb gezeten. Gaat wel weer over!’. Ik probeer rechtop te zetten om zo mijn ribben een beetje te ontlasten. ‘Of misschien gekneusde ribben ofzo, al zou ik niet weten waar ik dat dan opgelopen moet hebben. Iemand zei van het schaatsen, zondag, maar ik schaats toch niet op mijn schouder? Toen zei diegene dat ik dan met mijn armen heb gezwiept, maar die slakkengang waarmee ik mij over het ijs beweeg geeft echt niet zulke zwiepbewegingen dat je je hele ribbenkast ontzet.’ Ik voel weer een lachbui opkomen en weet dat ik deze niet zal kunnen onderdrukken, met name doordat Loes haar mondhoeken inmiddels wel omhoog gezwiept zijn. De ‘Haha’s’, worden af en toe bijgestaan door de ‘Auw auw’s’ en Loes besluit dat er gebeld moet worden met de dokter. Ze pakt mijn mobiele telefoon van het bed en vraagt naar het nummer van mijn dokter. Ik ratel deze braaf op en voor ik er erg in heb, gaat de telefoon al over bij mijn huisarts. ‘Je mag het ook zelf doen!’ maar houdt mijn telefoon stevig tegen haar linkeroor. ‘Ja, ja, doe dan maar, maar wat kan die dokter doen? Het is gewoon tocht!’ Ik zucht en neem de telefoon van Loes over. Ik krijg een bandje met de tekst dat er alleen gebeld mag worden voor spoedgevallen. Opgelucht hang ik op. ‘Ze zijn niet meer bereikbaar, alleen voor spoedgevallen!’ Ik kijk Loes triomfantelijk aan. ‘Dit is een spoedgeval’. Ze zet haar boze stiefmoedergezicht weer op, maar deze keer word ik er wel een beetje bang van. ‘Ik heb ook instructies van je vader om je te dwingen om naar de dokter te gaan’. ‘Ja maar’, protesteer ik. Ze drukt me de telefoon in mijn handen en heeft inmiddels een pen en papier uit haar tas gehaald om het spoednummer te noteren. Ik bel opnieuw naar het bandje en laat Loes het nummer noteren. ‘Maar.. dan kom ik daar en dan zegt ie dat het door de tocht komt, die pijn.’ ‘Nu!’ zegt Loes en ik besef dat ik maar beter kan bellen. ‘En niet zo stom zitten lachen aan de telefoon anders denkt ie dat er niets aan de hand is!’. Loes lacht en ik kan alweer mijn pijnlijke lach niet onderdrukken. Ik word een beetje misselijk van de pijn maar toets toch het nummer in. Ik leg de situatie uit aan de assistente en ze belooft me terug te bellen.

Tijdens het wachten belt mijn vader Loes of ik wel echt de dokter heb gebeld. Ze beaamt dit en we wachten samen lachend en grapjesmakend op het telefoontje van de assistente. De assistente zegt dat de dokter toch even wil luisteren en ik stem een beetje zuchtend in met de mededeling dat ik meteen mag komen. Ik zie mezelf al helemaal voor niets daar bij die dokter zitten. Maar goed, onder dwang doe je een hoop, hè? Loes neemt nu de triomfantelijkheid op zich en binnen een kwartier zitten we bij de dokter.

Spierpijn?
Trots ben ik op mezelf, ook al weet ik dat ik me gesterkt voel door Loes, dat ik zeg dat ik het onzin vind dat mijn BH uit moet voor het luisteren van mijn longen. Inwendig zal de dokter de diagnose van ‘lastpak’ uitdelen maar luistert met BH aan naar mijn longen. ‘Zenuwpijn of spierpijn, dat is wat het moet zijn. Ik hoor geen gekke dingen, alles is goed.’ De dokter ruimt zijn stethoscoop op en neemt plaats op zijn gezondheidsstoel waarbij het lijkt alsof hij half liggend mijn klachten invoert in zijn computer. Ik krijg ‘Diclofinac’ voorgeschreven en hij mompelt dat het dan over moet gaan, zo niet dan maar even zijn collega huisarts bellen morgen. Ik zeg nog dat ik niet ‘tevreden’ ben met de uitslag dat ik echt wel denk dat het iets anders is, maar de dokter geeft aan dat het echt niets is.

‘Zie je nou wel! Spierpijn! Zonde van de tijd!’ ‘Ja, dat kan best’, zegt Loes, ‘maar dan weten we dat nu. Hebben we in elk geval uitgesloten dat het iets anders is’.
‘Zonde van de dag, we zijn nu al zoveel tijd kwijt, hadden we ook wat leuks mee kunnen doen,’ mopper ik. ‘Vind ik niet zo erg’, antwoordt Loes, ‘ik ben best heel moe eigenlijk. Ik moet ook nog rustig aandoen met al dat vocht dat ik nog vasthoud. Laten we lekker broodjes halen en bij jou thuis wat kletsen, filmpjes halen en dan naar Empe rijden’. Eigenlijk, diep vanbinnen, vind ik het ook wel fijn, want ja, de pijn is niet echt fijn. Ik doe stoer, maar verga van de (spier)pijn.

Tegen het einde van de middag rijden we naar de videotheek om wat films voor die avond uit te zoeken. Omdat ik zo’n pijn in mijn linkerarm heb, herinner ik mij dat mijn vader op zijn 33e een hartinfarct kreeg.

‘Gek hè? Dat mijn vader drieëndertig was toen hij een hartinfarct kreeg! Zo jong! Ik moet er vaak aan denken omdat ik nu zelf ook drieëndertig ben. Niet dat ik denk dat ik het heb, hoor, dat ook weer niet.’ Dat ik dit zeg, geeft me een raar, onbestemd gevoel. ‘Ja’, antwoordt Loes terwijl ze de auto de parkeerplaats op rijdt, ‘ik zal weleens aan hem vragen hoe dat ook alweer zat, wat precies de oorzaak was’.

Woensdagavond zit ik met veel pijn en veel gedraai op de bank films te kijken. Ik heb inmiddels geconstateerd dat de Diclofinac niets helpt. Desondanks slaap ik die nacht redelijk en heb ik zin in een dagje winkelen met Loes in Zutphen. We lopen nog geen kwartier in de binnenstad en we kraken en piepen al als twee oude omaatjes. Loes vanwege haar neufrotisch syndroom en haar lichaam die al het vocht moet wegwerken. Ik die om de paar minuten ‘auw’ roept terwijl ik toch behoorlijk wat pijn kan hebben. Ik baal van mezelf dat ik die ‘auwtjes’ niet binnen kan houden en geneer me als een vrouw me een beetje verbaasd aankijkt als ik weer naar mijn ribben grijp terwijl ik een ‘auwtje’ eruit floep.

We besluiten dan ook dat de beste remedie een lunch in de vorm van een tapas is en lekkere cappuccino en thee. We lachen, kletsen en auwen wat af en zitten voor we het weten, uren in een gezellig restaurantje in Zutphen.

We racen nog even door de Albert Heijn en rijden dan naar Empe. Lisa is wandelen met haar opa en Loes begint alvast met het eten. Ik zit met de laptop op schoot op de bank om mijn hyvesberichten te lezen. Na een minuut of tien wil ik opstaan om Loes te gaan helpen. ‘Auuuuw!’ een hevige, gemene pijnscheut trekt door mijn arm en mijn ribben. De pijn beweegt zich onder mijn borst door en bereikt zo ook mijn rug. Het is net alsof er iets scheurt, of knapt in mijn longen. Ademen doet pijn en ik kan niet meer rechtop staan. Loes komt uit de keuken gesneld en kijkt me geschrokken aan. ‘Gaat het?’ Ik snak naar adem en zoek een manier waarop ik het beste kan staan en waardoor de pijn minder wordt. Die is er niet. Ik sta te tollen op mijn benen van de pijn, ik voel me misselijk en ben toch wel erg onder de indruk van de heftigheid waarmee de pijn zich aandient. ‘Jeetje, het is nu toch wel erg’, kraam ik hortent en stotend, maar wederom lachend uit. Even relativeren, hè? Niet zo aanstellen, zeg ik in mezelf. Kom op, zeg! Spierpijn, even doorzetten. ‘Ik denk dat ik niet zo goed heb gezeten en dat het daarom een beetje vastzit’. ‘Moeten we niet iets doen? Zullen we naar het ziekenhuis?’ Loes kijkt me aan om te onderzoeken hoe ze het beste kan handelen. Ik zeg dat het wel goed zal komen, het gaat vast beter als ik even ga zitten. ‘Heb je misschien een Aleve voor me’, vraag ik als Loes me zusterlijk in de bank installeert en allemaal kussens om me heen bouwt om te zorgen dat ik lekker zit. Zo zit ik een tijdje, ik durf me niet te bewegen. Elke ademhaling doet pijn, elke beweging schiet als een pijnpijl door me heen’.

23.30 uur, een paar uur en een stroomstoring in Empe verder, is mijn vader het zat en belt mijn tante om te vragen hoe die spuit heet die mijn nicht kreeg toen zij ook zo’n pijn in haar schouder en ribben had. Het antwoord: ‘diclofinac’ is niet erg bevredigend. ‘Wen, ik vind dat je naar het ziekenhuis moet, ik neem je gewoon mee’. ‘Nee, het gaat vast wel over, alhoewel het wel heel erg pijn doet, ik denk dat ik nu weet hoe een hartinfarct voelt, pap!’. Hij fronst zijn voorhoofd en pakt zijn mobiele telefoon. ‘Loes, waar is het nummer van de huisartsenpost?’ Loes komt met een gefrommeld stukje krant en mijn vader begint met het proces om, te bellen met de huisartsenpost. Je wordt letterlijk en figuurlijk aan het lijntje gehouden met de tekst: ‘u bent de eerstvolgende wachtende’. Na drie kwartier belt de diensdoende arts mij terug en stelt me wat vragen. Zijn conclusie is dat ik alleen over de pijn klaag, mij niet zo zorgen maak over iets met mijn hart en dat een ingeklapte long er morgen ook nog wel is. Datzelfde geldt voor een longontsteking. ‘Neem nog maar een Aleve en twee paracetamols, 1000 mg. in totaal. Laat morgen maar even foto’s maken’.

De pijn wordt iets verlicht door al die pijnstillers en ik kom redelijk de nacht door.

Wordt vervolgd in het laatste deel, deel 3…